“Zoon, kijk uit dat je niet valt!” Glimlachend kijkt hij even om terwijl hij en zijn schoenen knerpend en schuivend drie meter doorglijden.
We zijn in Oslo. Gister, na een fantastisch heerlijke bootreis, reden we uitgerust, ontspannen en flink verkleurd de wal weer op. De stad is op dit moment een puinbak van wegwerkzaamheden maar na wat zoekend heen en weer gerij kwamen we aan op de stadscamping.
Bovenaan staan alle camperaars en caravanhouders hutje mutje op elkaar. Wij kozen een plekje achteraan op het achterste tentenveld. Met een zonnepaneel op je dak heb je geen stroom nodig en op dit moment levert ons dat behalve groene energie ook een prachtig groen uitzicht.
De kids hadden gister in een mum van tijd hun tentjes geïnstalleerd en terwijl ik me waagde aan de bereiding van een frisse salade met aardappelpuree en ’n biefstukje snuffelde manlief in allerlei folders en boekjes naar leuke activiteiten hier in de buurt.
De zon brandt aan een strakblauwe lucht. De thermometer belooft ons dat het een tropische dag wordt, een rugzak is gevuld met het nodige aan vocht en bungelt aan zoon 1 zijn schouders.
Een paar meter naast onze caravan begint een slingerend bospad wat via een wirwar aan andere paadjes ergens beneden aan de berg zou moeten uitkomen in een straatje wat je zo naar hartje centrum leidt.
Op sommige stukken loopt het flink stijl af. Uiteraard loop ik op slippers (daar loop ik echt – eerlijk waar – het beste op!) dus doe ik sommige stukjes voetje voor voetje, me dankbaar vasthoudend aan het hekje wat ons van een afgrond scheidt.
Intussen loopt zoon 1 ruimschoots de dubbele afstand; heen en weer, op en neer, springend, huppelend, glijdend en alles nog een keer. Wat een energie… De eerste straaltjes glijden al langs m’n ruggegraat. Warm!
Na de zoveelste, meters afdalende glijpartij over het met grint bestrooide pad, herhaal ik zuchtend mijn waarschuwing “Lieve schat, als ik iets heel erg vind dan is het wel dat jij pijn hebt… Als jij hier valt kan je je flink bezeren, dat wil ik liever niet. Elke keer dat jij zo springt en doorglijdt staat mn hart ff stil.”
Manlief bekrachtigd mijn argumentatie op iets minder genuanceerde wijze : “Nou, niet om 1 of ander, maar als jij valt dan hang je de hele klim terug de stervende zwaan uit, daar heb ik niet zo een zin in.”
Zoon draait zich ondeugend glimlachend naar me om met een blik in zijn pretogen… zo een blik waarvan je weet dat hij iets gaat zeggen waar je niks tegenin kan brengen. Zo een blik waar de wijsheid en humor tegelijk van afspatten. En op een fluisterende, haast belerende toon antwoord hij: “Tja, maar als ik val, kan ik er wel gelijk iets van leren.”
(Noot: vakantieblogs zijn altijd -veel- later gepost dan dat ze geschreven worden. Ondanks oplettende buren, een zorgzame huis-oppas en een logeergrage broer met wolfshond, waak ik ervoor dat ik potentiële dieven een gemakkelijke buit toespeel 😇)