Er was zoveel wat hij wilde vertellen, zoveel inzichten en openbaringen die hij wilde delen. Wilde hij alles met de juiste grandeur en finesse opschrijven, zou elk woord en elke zin vol symbolische dubbelzinnigheden moeten staan. Waar begon hij?
Jesaja wreef over zijn voorhoofd, met duim en wijsvinger gelijktijdig de contouren van zijn wenkbrauwen volgend. In gedachten verzonken sloot hij zijn ogen.
Het was alweer 700 jaar geleden dat het beloofde land daadwerkelijk het land van Israël was geworden. Gedurende 400 jaar had God geestelijke, militaire en politieke rechters gestuurd om het land te besturen. Maar, ontevreden als altijd, wou het volk meer. Net als de naburige landen had het een koning gewild. En die hadden ze gekregen; eerst Saul en toen David. Na de dood van Davids zoon koning Salomo, was het volk in een burgeroorlog verstrikt geraakt en in 2 delen uiteengevallen.
Inmiddels had het noordelijke rijk, Israël, alweer 18 koningen gekend. Geen van hen hadden ook maar iets goed betekend voor het volk. Allen hadden zich opstandig getoond ten opzichte van God. Het zuidelijke rijk, Juda, had iets minder pech gehad; niet alle elf koningen waren even slecht geweest. Er hadden er zelfs een paar tussen gezeten die werkelijk een goede poging hadden gedaan om God te gehoorzamen en het volk weer naar Hem te leiden. Maar het volk was nog steeds hoogmoedig en verwaand. En verschrikkelijk als het ging om uitbuiting van de armen.
Even dacht hij terug aan zijn vader Amoz; de godvruchtige man die hem de naam Jesaja had gegeven. Met hetzelfde Hebreeuwse stamwoord als de naam Jozua betekende zijn naam ‘De Heer redt’. Amoz had deze naam gekozen uit overtuiging dat God zou ingrijpen en zijn volk, ondanks hun ongehoorzaamheid, zou redden van alle politieke en geestelijke dreiging. Maar Jesaja zelf was ook overtuigd van de onontkoombaarheid van een goddelijk oordeel. Het aanhoudende onrecht zou eerst vernederd moeten worden.
Het was een sombere tijd. Het was het jaar waarin Koning Uzzia was overleden. Uzzia was bijna 70 jaar geworden. Zijn koningschap begon al toen hij zestien was! Als koning en man had hij gezocht naar Gods wil. Hij had militaire overwinningen behaald, had zich een uitstekende generaal, strateeg zowel als bouwmeester getoond. Maar alle zegeningen ten spijt was Uzzia afgedwaald en God had hem gestraft met een huidziekte. Na zoveel trouwe inzet was ook deze koning ten val gekomen. Waar ging het naartoe met de wereld? Het was hoog tijd dat er weer een profeet opstond die het volk Gods weg zou wijzen.
En toen ontving Jesaja een visioen;
In luid gedonder, met dikke kronkelende rook en terwijl de aarde op haar grondvesten leek te schudden verscheen God zelf aan Jesaja. Jesaja zag Hem zitten op een hoogverheven troon, gekleed in een mantel van eer en waardigheid. Het mocht duidelijk zijn: ook al was het een komen en gaan van aardse koningen; de werkelijke koning was nog steeds God zelf. De Almachtige liet zich niet begrenzen tot het einde van het tempelterrein en zelfs wereldlijke machten konden Hem niet beteugelen. De hele schepping was Zijn eigendom. God was werkelijk, puur en heilig. Dit aanschouwen van Zijn Majesteit leidde bij Jesaja tot een diep pijnlijk zondebesef. Bijna ging hij aan het kwellende gevoel ten onder toen een engel zijn lippen aanraakte met een gloeiend hete kool. Direct en zonder enige twijfel wist hij dat dit kooltje symbool stond voor de verzoenende kracht van offers. God zelf gaf dit offer aan hem om hem geschikt te maken. Diepe ontroering en dankbaarheid lichtte in hem op toen God vervolgens zei ‘Je schuld is geweken, je zonden zijn teniet gedaan.’ Wie was hij dat God zich met hem verzoende in plaats van andersom? Het visioen ging verder zonder dat God hem iets opdroeg of een bijzondere taak gaf. En hij besefte dat de Eeuwige zocht naar iemand die bereid was, iemand die het antwoord wilde zijn op Zijn prangende vraag. Iemand die net zo graag het volk en de wereld met Zijn liefde wilde bereiken…
Dus toen in de donder Gods stem weerklonk ‘Wie zal Ik sturen?’ twijfelde hij geen moment; ‘Hier ben ik Heer, zend mij!’
( Jesaja 6:1-8, 2 Koningen 5, 2 Kronieken 26, Exodus 19: 18-19, Jeremia 1:1-9)
God dringt Zijn wil niet op maar verlangt vrijwilligers die Zijn liefde willen verkondigen. Hij zoekt geen mensen die vol van zichzelf voor Hem uitlopen. Hij zoekt mensen die het antwoord willen zijn op Zijn vraag. Hij zoekt zondige, onbekwame mensen die Hij geschikt kan maken. Mensen die Hij kan zenden. Wat is jouw antwoord?
“Wie zal ik sturen?”
Hier ben ik Heer, zend mij”
Ik verwerkte dit tekstgedeelte in mijn Illustrated Faith bijbel. Ik maakte de tekening van hoe Jesaja (hoe hij er in mijn hoofd uitzag) op een apart blad en maakte er een printable van. De kleurige achtergrond maakte ik van wateroplosbare krijtjes van Vicki Boutin in combi met een paar leuke stencils. (Ik verdeel de kleuren over het blad en wrijf ze uit met een licht vochtig doekje, met een stencil en een vochtig doekje neem ik dan weer kleur ‘weg’ of met versamagic inkt voeg je extra kleur toe.)
Verder gebruikte ik ook letterstickers en tekst stickers van Tim Holtz; alles voordelig verkrijgbaar via de webshop van @Lucinde (warm aanbevolen :)) Deze maand krijg je bij elke bestelling gratis de printable waarop oa. ‘mijn’ Jesaja en mijn ‘Paulus‘ staan. Je vindt in haar webshop ook nog meer printables en diecuts van mijn tekeningen.
Op instagram vind je meer van mijn creaties. Vragen? Neem gerust contact op!
(Niets van deze website mag zonder mijn toestemming gedeeld of verspreid worden. Bronnen voor dit verhaal, naast de Bijbel zelf, waren oa. de studiebijbel, David Guzik commentary en een studiemap van de ETA)