Sexy opera en oververhitte puberbreinen

Oslo was prachtig. Het Operagebouw, met haar wit gemarmerde lijf, nodigde ons haast dwingend uit haar zijlings te beklimmen zodat ze ons, vanaf het dak, deelgenoot kon maken van haar uitzicht. Ze had nauwelijks last van de zandbak aan haar voeten, waar zongebruinde en van zweet parelende torso’s aan het spelen waren met vele schepjes en graafmachines. Niet dat ik daarop lette overigens.
Het hagelwitte van haar bouw kwam extra goed uit in combi met het strakblauwe pak van de lucht. De hitte die in gouden zonnestralen de omgeving teisterden maakten dat de stenen jurk waar ze zich in had gehuld extra koel aanvoelde en uitnodigend lonkte naar iedere toevallige voorbijganger.

Maar al leken de stralen nog zo goud, de warmte voelde als een dampende sauna waaruit geen ontsnappen mogelijk was. Het vrolijke gestuiter waarmee beide zoons eerder die dag de berg waren afgehuppeld was vervangen door een zeurend voortgesleep. Elke stap herinnerde ze aan hun vochtgebrek en hun stembanden kreunden en kraakten onophoudelijk om ze in dat gevoel te bevestigen.

Niettemin had de Opera een soort van aantrekkingskracht; ze flirtte met zowel de zon, het water als de vele mensen die haar kwamen bewonderen, wetende dat zij de mooiste was. Het was alsof ze haar nek parmantig uitstak, ze haar sierlijk krommende armen in het zand plantte om uit de bouwput te rijzen terwijl ze op koninklijke wijze haar inferieure omgeving negeerde.

In de schaduw van haar halslijn, halverwege haar schouder, vleiden we ons neder zodat de verkoelende straling van het marmer schaamteloos toegang had tot onze edele achterwerken. Energydrankjes werden genuttigd om ons intussen stroperig ingedikte bloed te stimuleren wat vrijelijker door onze aderen te bewegen.
Het bevrijdende effect van het motiverende drankje liet echter op zich wachten waardoor onze ogen zonder enige gêne afdwaalden naar elk stukje rondlopend vlees. Het ene wat aantrekkelijker dan het andere.

Helaas hebben mijn puberale zoons hun kijkers geleerd zich alleen aan zeer verfijnde kost te vergapen – zo liet hun praatorgaan mij puntsgewijs weten.

In een verwoede poging dit duidelijk verwaarloosde deel van mijn opvoeding te herstellen wees ik ze op de diverse rondlopende kwaliteiten der vrouwelijk schoon. Tevergeefs. Elke kwaliteit kende een valkuil met een achterliggende irritatie die zowel zoon 1 als zoon 2 feilloos wist bloot te leggen. Figuurlijk dan. Hoewel, wanneer ik het ze had toegestaan hadden ze met miraculeus herwonnen energie mij hun punten ook letterlijk bloot gelegd.

“Bekijk het als een huis” hervatte ik dapper mijn argumentatie… “Sommige huizen vind je misschien wel heel mooi, al ligt de stijl je niet en wil je mogelijk elders wonen.”

Twee paar holle ogen staarden me met onverhulde verbazing aan. “Wonen?”
“Nou ja, ik bedoel dat er dames kunnen zijn die je wel aantrekkelijk vindt, maar dan zonder dat je iets met ze wilt. Je wil dan, als het ware, niet in ze wonen.”

Als ik al vond dat mijn spitsvondige uitleg ietwat dubbelzinnig over had kunnen komen, de woorden waarmee ze me van repliek dienden versplinterden desastreus alle ruiten van mijn keurig opgebouwde glazen opvoedingsmodel alsof er een complete mannschaft met honderden ballen op had staan schieten om er de wereldcup der scherven te winnen.
Vermoedelijk was het gewoon de Energy die net dit moment uitkoos om hun puberbreinen met een flinke alarmbel wakker te schudden… Niet dat het een geruststelling moet zijn dat die mannschaft ook nog aan de doping was…

“Wonen. Whaha. (Rofl) In een meid wonen. Hebben daarom sommige van die dames tepelpiercings? Dan kan je der scheerlijnen aan rijgen, tentstokken onder zetten en ‘hoppa’ dan zit je in de schaduw. Hebben die dames gelijk ook iets nuttig te doen.”

Ik denk dat we Oslo moeten verlaten. Dat sexy gebouw wat hier schaamteloos ligt te pronken doet mijn pubers overduidelijk geen goed.

(Noot: vakantieblogs zijn altijd op een later moment gepost dan dat ze beleefd of geschreven zijn. Ook al hebben we uiterst oplettende buren, een zorgzame huis-oppas en een logeergrage broer met wolfshond: ik waak ervoor potentiële dieven het idee te geven dat er ergens een gemakkelijke buit ligt…

Noot 2: vanwege -ooit- heersende fatsoensnormen heb ik ervoor gekozen bepaalde terminologie te vervangen door ‘meiden’ en ‘dames’. De onzedige woordkeuze van hedendaagse pubers valt volstrekt niet te tollereren en ik snap dan ook niet dat de minister van onderwijs geen budget vrijmaakt om deze problematiek te vangen in één of ander demotiverend lesprogramma of nog een extra wetgevinkje. )

IMG_4187.JPG

IMG_4186.JPG

IMG_4199.JPG

Oslo in beweging

“Zoon, kijk uit dat je niet valt!” Glimlachend kijkt hij even om terwijl hij en zijn schoenen knerpend en schuivend drie meter doorglijden.

We zijn in Oslo. Gister, na een fantastisch heerlijke bootreis, reden we uitgerust, ontspannen en flink verkleurd de wal weer op. De stad is op dit moment een puinbak van wegwerkzaamheden maar na wat zoekend heen en weer gerij kwamen we aan op de stadscamping.
Bovenaan staan alle camperaars en caravanhouders hutje mutje op elkaar. Wij kozen een plekje achteraan op het achterste tentenveld. Met een zonnepaneel op je dak heb je geen stroom nodig en op dit moment levert ons dat behalve groene energie ook een prachtig groen uitzicht.

De kids hadden gister in een mum van tijd hun tentjes geïnstalleerd en terwijl ik me waagde aan de bereiding van een frisse salade met aardappelpuree en ’n biefstukje snuffelde manlief in allerlei folders en boekjes naar leuke activiteiten hier in de buurt.

De zon brandt aan een strakblauwe lucht. De thermometer belooft ons dat het een tropische dag wordt, een rugzak is gevuld met het nodige aan vocht en bungelt aan zoon 1 zijn schouders.

Een paar meter naast onze caravan begint een slingerend bospad wat via een wirwar aan andere paadjes ergens beneden aan de berg zou moeten uitkomen in een straatje wat je zo naar hartje centrum leidt.

Op sommige stukken loopt het flink stijl af. Uiteraard loop ik op slippers (daar loop ik echt – eerlijk waar – het beste op!) dus doe ik sommige stukjes voetje voor voetje, me dankbaar vasthoudend aan het hekje wat ons van een afgrond scheidt.
Intussen loopt zoon 1 ruimschoots de dubbele afstand; heen en weer, op en neer, springend, huppelend, glijdend en alles nog een keer. Wat een energie… De eerste straaltjes glijden al langs m’n ruggegraat. Warm!

Na de zoveelste, meters afdalende glijpartij over het met grint bestrooide pad, herhaal ik zuchtend mijn waarschuwing “Lieve schat, als ik iets heel erg vind dan is het wel dat jij pijn hebt… Als jij hier valt kan je je flink bezeren, dat wil ik liever niet. Elke keer dat jij zo springt en doorglijdt staat mn hart ff stil.”

Manlief bekrachtigd mijn argumentatie op iets minder genuanceerde wijze : “Nou, niet om 1 of ander, maar als jij valt dan hang je de hele klim terug de stervende zwaan uit, daar heb ik niet zo een zin in.”

Zoon draait zich ondeugend glimlachend naar me om met een blik in zijn pretogen… zo een blik waarvan je weet dat hij iets gaat zeggen waar je niks tegenin kan brengen. Zo een blik waar de wijsheid en humor tegelijk van afspatten. En op een fluisterende, haast belerende toon antwoord hij: “Tja, maar als ik val, kan ik er wel gelijk iets van leren.”

(Noot: vakantieblogs zijn altijd -veel- later gepost dan dat ze geschreven worden. Ondanks oplettende buren, een zorgzame huis-oppas en een logeergrage broer met wolfshond, waak ik ervoor dat ik potentiële dieven een gemakkelijke buit toespeel 😇)

Vakantie = mijn pubers overdragen …

20140710-173232-63152675.jpg Het schooljaar loopt ten einde… De laatste lesdagen zijn geweest en enkel activiteiten als creatieve workshops, museumbezoek en sportdag stonden deze week nog op t programma voor de leerlingen. Voor ons als docenten is het hyperdruk met alle vergaderingen en het afronden / voorbereiden van eea. Ik draai deze week ruim 12 overuren, zoniet meer…

Het was iig een druk jaar, een jaar waarin ik ingezet werd op een locatie waar ik eigenlijk helemaal niet wilde werken. Mijn voorkeur ging niet uit naar derde klassers maar toch kreeg ik ze allemaal. Ik moest mijn lokaal delen met een leraar die -zacht uitgedrukt- er soms een gore bende van maakt en de plicht van opruimen verzaakt. Maar wat moet, dat moet en dan kan je er maar beter het beste van maken… 😅

Dus dan maar lopend naar het werk, nieuwe lesplannen bedenken en wekelijks het lokaal een sopbeurt geven…

In december kreeg ik de zorg voor 30 mentorleerlingen erbij. De wiskunde leraar die deze taak eerst toebedeeld kreeg moest ’t wat rustiger doen. Dus inwerken geblazen, alle notities en gespreksverslagen nalezen, rapporten schrijven, oudergesprekken inhalen… En dan ben ik toch echt weer ik: als het gaat om de zorg voor een puber, dan kan ik niks half doen. Gesprekje hier en daar, bemiddelen sus en zo, advies of sturing waar nodig en alles nog een keer – uiteraard – in een continue bemoedigende sfeer.

“Wat doe je nou het beste met een leerling die een ‘oude’ ziel heeft?” Een vraag van een collega die me bevroeg naar waarom en vooral hoe ik mijn pubers zoveel spreek en hoe het kan dat het zo klikt. “Net als bij de rest …” antwoordde ik “… zoveel liefdevolle aandacht geven als nodig en ze altijd in al hun vragen heel serieus nemen. Bereid zijn je pauzes op te geven om écht met ze mee-te-leven.”

Kleine kinderen hebben praktische zorg nodig, die moet je bij de hand nemen en alles voorleven. Bij pubers is dat niet meer nodig… Nee, fout, ze kunnen zichzelf dan wel wassen en kleden maar geen enkele puber kan zonder voorbeelden. Pubers blijven het nodig hebben dat er iemand is die ze de hand reikt. Figuurlijk dan. Iemand die ze uitlegt waarom de dingen lopen zoals het loopt. Waarom ze zich voelen zoals ze voelen, hoe iets zit, waarom iets niet gaat. … Veel te veel pubers worden aan hun lot overgelaten. Nee – vrij laten- noemen ze dat tegenwoordig. En ja, ze moeten ruimte krijgen, maar ze verdwalen zonder grenzen, zonder iemand die ze aan de hand neemt en ze dat laatste stukje naar volwassenheid brengt.
Je daarvoor inzetten kost tijd. Heel veel tijd. Soms moet je over ‘grenzen’ – want smsen met je leerlingen… Oei oei – let op met wat je schrijft! … Of ze een knuffel geven: kijk uit want voor je het weet…! Maar ze hebben het nodig dat je echt contact maakt! En bij de ene leerling is een schouderklopje genoeg, een ander is echter ‘lijfelijker’ ingesteld en heeft nood aan een knuffel… Zo liep ik een keer in de supermarkt en voor ik t wist had ik een stel armen om me heen… (Tuurlijk ben ik altijd heel voorzichtig, wik en weeg ik talloze malen alles wat ik sms … En een knuffel: ip alleen als er collega’s in de buurt zijn – eea openlijk gebeurt en liever niet bij de andere sekse… )

Soms werd ik er moe van, van dat uitkijken en afwegen wat gepast is en wat niet. Dat ik me altijd moet indekken want vertrouwen is er in de maatschappij niet… Maar wat je ervoor terug krijgt is meer dan bijzonder. Ik heb nog nooit zulke waardevolle complimenten gehad als van deze pubers. Ik voelde me zelden meer gewaardeerd dan door mijn derde klassers. Ondanks hun soms zo verveelde houding 😝 werden ze een beetje mijn kindjes… Mijn pubers.
Ze maken fouten bij het leven, maken grapjes op het randje en daar ver voorbij 😅, maar ze zijn zo onwijs innemend!

Het jaar is nog niet voorbij, nog een weekje buffelen voor mij. Dinsdag afscheid van ze nemen – op t strand – en dan draag ik ze met heel veel moeite, over naar een volgende hand.

20140710-173022-63022413.jpg

20140710-173232-63152921.jpg

Over zwarte klazen en de waarheid achter Piet – en hoe een samenleving racisme overwint.

Prent uit 1850
Prent uit 1850

Ik leer mijn leerlingen altijd dat je alleen maar een heldere mening kan vormen wanneer je gedegen onderzoek hebt gedaan en alle voor en tegens tegen elkaar hebt afgewogen… Maar wat de Zwarte Pieten discussie betrof, had ik niet eens de feiten op een rij. Vaag dacht ik, van horen zeggen, te weten waar het Sinterklaasfeest vandaan kwam. Maar Piet?

Ik leer mijn stuudjes ook dat je nooit op 1 bron moet afgaan en de geloofwaardigheid  van iedere opmerking en site moet overdenken. Dat in acht genomen besloot ik wat dieper in de Piethistorie te duiken…

 

Nikolaas van Myra

Sinterklaas is een eeuwenoud feest waarbij het al sinds de 15de eeuw de gewoonte was om de Heilige Nikolaas van Myra te eren en herdenken door op 5 december je schoen te zetten in de kerk. Wie het kon opbrengen deed geld in de schoenen. Op 6 december werd de opbrengst dan bij elkaar gesprokkeld en verdeeld onder de armen.  Nikolaas was als wees opgegroeid en toonde als volwassene een grote betrokkenheid voor de armen. Legendes over hem verhalen van zijn geneeskundige krachten: zo zou hij gestorven kinderen weer tot leven gewekt hebben.

Op een 15de eeuws schilderij wordt hij afgebeeld terwijl hij een blank duiveltje onder zijn voet bedwingt.  Echter een zelfde type icoon wordt ook met andere heiligen afgebeeld. De ene keer met een zwart duiveltje, de andere keer met een grimmige klauwende duivel.  Maar van een knecht, laat staan zwart, was geen sprake.

 

Zwarte Klaas!

In de 16de en 17de eeuw liepen er in de aanloop naar Sinterklaas wel Zwarte Klazen door de stad (Amsterdam – Nikolaas was intussen de beschermheilige van de stad.). Sunderklazen werden ze genoemd.  Dit gebruik was overgewaaid uit de Germaanse mythologie waarbij een godin met aardig wat duivelse trekjes luie mensen bestrafte en hardwerkende lui beloonde. Een beetje á la het sprookje van vrouw Holle. De Sunderklazen klopten de week voor Sinterklaas overal aan de deur om te vragen of er nog stoute kinderen waren. Sunderklaas zou zogenaamd de stoute kinderen in een zak meenemen. Klaas had dus ook een boeman kant!  Het gebruik hield in Nederland echter geen stand (behalve op Texel) en verdween weer.  Wat wel bleef was de zak. ‘De man met de zak’ is trouwens een wereldwijd beeld. In haast elke taal en elke cultuur is wel een dergelijk figuur bekend. Met regelmaat worden deze figuren met de duivel in verband gebracht.

Van blank naar zwart

In latere tijd kreeg Sinterklaas wel een knecht maar deze was aanvankelijk blank. Zo zijn er afbeeldingen uit 1800 waarop de Sint staat met een blanke helper. Echter, in de schilderkunst werd in die tijd vaak gebruik gemaakt van een Moorse bediende, om de status van de afgebeelde persoon te verhogen.  Rijke lui konden zich ‘een Moor’ veroorloven, doste de bediende in leuke kleding uit al was het een pop. Niet veel later verscheen Sint op plaatjes met een zwarte helper.

Maar of het nu de schilderkunst was die het idee als eerste opperde om de ouwe goedzak wat extra status mee te geven of dat de zwarte knecht uit een geschreven bron ontstond is niet duidelijk. In ieder geval was de echte Nikolaas al eeuwenlang dood voor Piet ten tonele kwam.

 

Piet een slaaf?zwarte Piet

In een zeer onbekend boekje, vermoedelijk uit 1832, wordt – in Nederland-  voor het eerst over een zwarte helper gesproken.  Sommigen hebben het vermoeden dat het boekje een soort van proefdruk was op het eerste beroemde boek van Jan Schenkmans ‘Sint Nicolaas en zijn knecht’.  In zijn boek is de knecht een aardige vriendelijke helper van de Sint. Op geen enkele wijze insinueert Jan Schenkman dat de knecht een slavenstatus kende. Bedacht moet worden dat de slavernij in die tijd, in Nederland, al sterk onder druk stond en hevige kritiek te verduren had. Wanneer je de pedagogische aard van het boekje in acht neemt valt het zelfs te betwijfelen dat Jan hiermee de slavernij promootte, integendeel zelfs: de heilige Klaas is nog steeds degene die bestraft en stoute kinderen de zak in mietert.

 

Pietje de dood of schilderkunst?

In de jaren na Schenkmans boek worden de minder leuke kanten van de Sint steeds meer overgedragen op de knecht die uiteindelijk de naam Pieter krijgt.  Moren werden in die tijd, vooral in de kunst,  nogal eens vergeleken met de duivel en de duivel had sinds de late Middeleeuwen vaak de naam Zwarte Peter (Pieter, in België nu nog steeds Pietje de dood). In Duitsland kende men de knecht Ruprecht (vergelijkbare oorsprong als Sunderklaas) en met deze vergelijking kreeg de Germaanse mythologie weer voet aan de grond.

Maar of het nu lag aan de schilderkunst, het bijgeloof wat de mensen van  Moren hadden of dat het lag aan de oeroude mythen: Pieter, Zwarte Piet nam uiteindelijk volledig de minder leuke kanten van Sinterklaas over: het was niet langer Sinterklaas zelf die de stoute kinderen strafte of met de roe zwaaide, maar Piet.

Van stereotype naar kindervriend

In de loop van de twintigste eeuw werd bedacht dat als 1 Piet voor hilariteit kon zorgen, dat meer Pieten dat ook konden. In 1934, bij de eerste officiële intocht in Amsterdam, waren 6  Zwarte Pieten aanwezig:  6 Surinaamse matrozen die daar voor anker lagen. Het stereotype van een Piet was toen nog  een onhandig, niet al te snugger figuur die zich van een brabbeltaaltje voorzag.

Naarmate de Nederlanders steeds meer vertrouwd raakten met de immigranten uit de koloniën paste men echter het beeld van Piet steeds meer aan en verloor hij meer en meer typerende kenmerken.  Het kroeshaar werd vervangen door krulhaar, de oorringen verdwenen en het zwarte uiterlijk werd bruiner. Het verhaal dat ze zwart zagen van het roet uit de schoorstenen kwam in omloop en deed hun afkomst vervagen. Het brabbeltaaltje verdween zowel als de kwade trekken. Zwarte Piet ontwikkelde zich tot populaire kindervriend.  Dit laatste niet in het minst om te voorkomen dat mensen zich negatief aangesproken zouden voelen tijdens dit kinderfeest. Wat dat betreft is Zwarte Piet voor mij juist hét symbool van hoe een samenleving racisme overwint…

 

Rest mij, na mijn vorige blog,  wederom de vraag: hoe komt het –  na al die veranderingen (van aardig naar duivels naar mega populair)-  dat er nog steeds mensen zijn die zich gediscrimineerd voelen door Zwarte Piet?

 

 

 

 

Bronnen die ik oa. raadpleegde:

Historische achtergrond Zwarte Piet (Site tegen racisme en discriminatie.)

Wikipedia over Zwarte Piet, Sunderklaas en Sinterklaas. (Zacht uitgedrukt: niet mijn favo bron, maar deze bracht me weer op andere bronnen.)

Jan Schenkman, Sinterklaas en zijn knecht (Het originele boek)

Artikel ‘Geschiedenis van Zwarte Piet’ van Martijn Boere

Eugenie Boer- Dirks, Nieuw licht op Zwarte Piet (Volkskundig Bulletin, 1993)

De Tijd: godsdienstig- staatkundig blad. Datum: 6 december 1859 (Voorpagina artikel)

www.historien.nl

Zwarte Piet voegde zichgeruisloos bij Sinterklaas (Artikel uit nu.nl)

Meertens Instituut

Zwarte Piet was ooit een boeman (artikel uit dichtbij.nl)

 

Leuk om ook te lezen over Sinterklaas en over Witte Piet

 

20140709-141815-51495394.jpg

Zwarte Piet wordt racistisch door hoe men voor of tegen hem pleit…

Zwarte-Piet-2Las ik gister nog een blog van Vrouwke vandaag lees ik met groeiende verbazing de vele reacties op de facebookpagina van Pietitie. Altijd leuk om ergens samen over na te denken wanneer de meningen heel uiteenlopend zijn. Tenminste, zolang iedereen de eer aan zichzelf houdt en respect blijft opbrengen voor de ander.

Ik moet bekennen, ik maak me er ook wel eens schuldig aan. Dat ik emotie laat spreken boven mijn gezond verstand, bedoel ik.  Maar toch … zucht … Begrijp me goed: ik ben helemaal pró Piet.  Zwarte Piet wel te verstaan. Maar de wijze waarom sommige voorstanders denken te kunnen communiceren … ik begrijp meer en meer waarom er een groeiende groep mensen is die zich het slachtoffer voelen van racisme.

 

Natuurlijk kan ik ook wel lachen om de grapjes als ‘Heb de Afrikaantjes alvast maar uit de tuin gehaald.’ En ‘Voorlopig eten we alleen nog wit brood.’  Een beetje spotten moet kunnen. We moeten niet te soft worden met elkaar. Maar wanneer denken we eens na over de vraag hoe het komt dat de groep tegenstanders groeit? Hoe het komt dat zovelen het idee hebben dat ze gediscrimineerd worden en dat ze ervan overtuigd zijn dat dit feest daartoe bijdraagt?

Iemand leerde me ooit: “Met een discussie win je hooguit het gesprek, niet het hart.”

Hoopt Pietitie  de discussie te winnen dat Zwarte Piet moet blijven? Met het soort reacties wat er merendeel verschijnt, vrees ik dat áls het gesprek al gewonnen wordt… menig harten kouder dan koud blijven en er never nooit gesproken kan worden over een echte ‘win’-situatie.

 

Het was ijdele hoop…

Ik was hartstikke fout in het idee dat mensen op fora en sites als deze, mogelijk, misschien, heel soms, in staat zijn om hun eigen denkbeelden en emoties even door de loep van het verstand te benaderen…  Misschien was ik die loep of mijn verstand zelf ook even kwijt dat ik dacht te moeten reageren …

In ieder geval, in een vlaag van verstandsverbijstering schreef ik er het volgende:

De samenleving verarmt steeds meer met overdreven wetgeving als gevolg.

Sommigen geven hun kids geen gedegen waarden en normen of een liefdevol thuis mee en als die kids zich in een coma zuipen denken we t op te lossen met een alcoholverbod…
Wanneer kinderen zich op school kleden als waren ze op t strand dan voeren we een kledingregel in.
Wanneer we niet langer de tijd nemen om onze kinderen op te voeden met respect voor zichzelf en elkaar vallen we van onze stoel dat racisme voet aan de grond krijgt en verbieden we Zwarte Piet… 

Het probleem in onze samenleving is niet Zwarte Piet, niet het roken, niet het drinken … Het probleem zit in de verloedering van waarden en normen en het ruimschoots de tijd nemen om onze kinderen gedegen op te voeden tot respectabele volwassenen. En we geven de schuld aan de regering (vooral Rutte) dat zij er niets aan doen. Ondertussen wordt vergeten dat we zelf beslissen dat beide ouders fulltime moeten werken omdat we én een groot huis willen én een flat screen verdienen én 2 auto’s willen rijden én minstens 4 paar schoenen willen én en en… Mensen worden met steeds minder tevreden… Vinden dat ze veel meer rechten hebben… Dat spiegelen we elkaar en onze kinderen al decennia lang voor. Het maakt dat we steeds meer onszelf en onze eigen dingen voorop stellen.
Wanneer we geen alcoholverbod willen moeten we beginnen met een dermate goede relatie met onze kinderen op te bouwen (kost tijd!!!) dat ze niks liever willen dan ons goede voorbeeld te volgen…
Als we geen rookverbod willen moeten we beginnen met meer rekening te houden waar we roken, of wanneer anderen er last van hebben, dat we geen werktijd inruilen voor rookpauzes, enz enz…
Als we willen dat Zwarte Piet blijft: moeten we zelf beginnen met het stoppen en bestrijden van discriminatie… En dat begint bij hele kleine dingen – misschien wel met het beginnen écht te luisteren naar hen die tégen zijn. … Wat doet ze pijn, waarom en op welke andere wijzen kunnen we ze laten weten dat we ze wél accepteren, waarderen, naar waarde schatten en serieus nemen…

Maarja – dit zal wel n heel impopulaire mening zijn – mensen werken liever aan de fouten van een ander dan aan die van zichzelf 😅

 

Niet slecht hé voor deze domme Belgische buitenlander XD  Heel even leefde ik in de illusie dat er echt verstandige respectabele mensen op deze site rondwaarden (behalve ik dan :P) omdat Enid Ubbergen gelijk reageerde met “Hehe, eindelijk iemand die in 2014 normaal kan redeneren.” En José Stevens de Swart reageerde met ” Ik ben blij dat eindelijk iemand iets intelligent zegt hierover.” Thanks dames… geen idee wie jullie zijn maar jullie redden mijn eer … een beetje…

Mijn eer was van korte duur door de reactie van ene Rina Roos: “wat hebben huizen en auto`s met zwarte piet maken? zwarte PIET MOET GEWOON BLIJVEN, HET HEEFT NIETS MET RACISME TE MAKEN, HIER WORDEN MENSEN JUIST RACISTISCH VAN.”

Ik moet echt stoppen met denken dat mensen reageren op dat wat je schrijft … Weinig mensen lezen echt wat er staat, de meeste vullen gewoon hun emotie in als in copy-paste. En denken dan dat ik zeg dat …  Zucht.  Ik poogde nog 1 reactie (ik weet het – hier moet je echt een heel domme Belg voor zijn.)

Je moet wat ik schrijf wel goed lezen @Rina. Ik bedoel niet dat zwarte piet met racisme te maken heeft. Wel dat het toch voor veel mensen zo voelt (hoe onbegrijpelijk jij en vele anderen dat ook vinden). Dat sommigen dit zo voelen heeft een (in mijn ogen) duidelijke oorzaak. Die oorzaak vind je in hoe de maatschappij zich de laatste jaren ontwikkelt. Diezelfde houding van ‘dan maar iets verbieden’ vind je terug in het rookverbod en in het alcoholverbod. Maar iets ‘verbieden’ doe je pas als een ander niet uit zichzelf op een juiste wijze met iets omgaat. Jezelf, elkaar en je kinderen leren hoe je met dingen omgaat (dingen als racisme, alcohol etc) kost vooral veel tijd én energie. Maar hoe willen we die tijd kunnen spenderen als we het vergaren van spullen en eigen rechten meer tijd geven dan gedegen opvoeden?
Huizen ed hebben dus ip niks met Piet te maken maar wel met tijdsbesteding. Tijd kan je maar 1 x besteden. Als we het nou meer zouden besteden aan liefdevolle aandacht geven, aan betrokkenheid in woord en daad, aan een goede consequente opvoeding enz enz dan krijgen we een samenleving die het niet nodig heeft dat allerlei dingen verboden moeten worden. En als we járen geleden begonnen waren aan zo een samenleving te werken had nu niemand gezeurd over zwarte Piet, noch over alcohol of andere zaken…

En of je ergens racistisch van wordt: dat ligt niet aan de ander maar 100% aan jezelf. Wij bepalen allemaal zelf of en hoe we mee willen doen aan deze hype en of we ons willen laten leiden door een gevoel van onrecht of door een streven naar vriendelijkheid, ruimte voor gesprek en samen-leven. 

JosvanVeldhuizen vroeg mij in reactie waarom ‘wij’ ‘onze’ samenleving weer moesten aanpassen aan de gekleurde medemens. Hij zal het vast niet racistisch bedoeld hebben – daar ben ik van overtuigd –  maar ik vroeg me toch een beetje af of hij de allochtone medemens bedoelde of ook de autochtone – of hij dat die kleurtjes per definitie niet bij het ‘ons’ vond horen?

Nou, of mijn reacties enig effect hebben valt vast te betwijfelen. In ieder geval: ik onttrek me voorlopig van deze site. Begrijp me goed: ik kan me helemaal vinden in hun leuze “Ik ben 100% tegen racisme en 100% voor Zwarte Piet.” Maar ik twijfel er sterk aan of deze oneliner ook maar 1 hart van de tegenpartij wint wanneer er zo onnadenkend, tactloos, emotioneel of zelfs racistisch gereageerd wordt zoals sommigen doen…

 

Laat mij het dus even zo stellen:   Zwarte Piet is pas racistisch door hoe de mensen vóór of tégen zijn bestaan pleiten.

 

Over bedreiging, onze leuke buren en het gebrek aan een goddelijke ingeving.

emmer-hoofd_12-11-09“Mam, ik werd net door een jongen bedreigd, hij zou me neersteken!” Zoon 1 komt stuiterend binnen. Hij is nog heel, ik zie geen bloed, haal rustig adem … “We waren aan het fietsen, komt er zo een jochie van 13 voorbij die helemaal begint te schelden enzo … komt ie op me af met ‘Wil je vechten of zo? Ik steek je neer! Vecht dan, durf je niet?’ Maar ik bleef gewoon rustig en heb gezegd dat er een verschil is tussen niet durven vechten en gewoon geen strafblad willen…”

Zoon 2, gevolgd door de betrokken buurjongens, roept vanuit de gang “Ik heb hem van ‘m afgeduwd toen hij begon te slaan! Hij moet van mijn broer afblijven, dus heb hem echt wel een flinke douw verkocht!”  

Uiterlijk blijf ik kalm – uiteraard – maar intussen heeft mijn hartslag gevaarlijke hoogten bereikt, ratelen m’n hersenen op volle toeren en wedijvert mijn emotie met mijn verstand.

 

Het blijkt een knul uit de straat te zijn… Volwassen omstaanders hebben hem weggestuurd zodat zoonlief naar huis kon. Ik denk niet na – dit pik ik niet – “Waar woont die?” Hoogst verontwaardigd en vol strijdlust marcheer ik naar de moeder van dat spul.

Ergens, in die paar meters die onze voordeuren van elkaar scheiden, moet ik ietwat bij zinnen zijn gekomen want het lukt me om zonder verwijt even kort de situatie te schetsen en haar te bevragen naar haar kind. Even deinst ze achteruit. “Ik val je niet aan” zeg ik vriendelijk “Ik beschuldig je zoon nergens van: mijn kids hebben hun ervaring als waarheid en die van jou de zijne … de echte waarheid zal wel ergens in het midden liggen, maar ik dacht dat we als moeders maar beter 1 front kunnen vormen en het lijntje naar elkaar kort moeten houden.” (Waar ik die wijsheid vandaan haalde: ik heb geen idee, noem het maar een goddelijke ingeving.)

 

Buuf 1 blijkt in deze wijk te zijn opgegroeid. Heeft jaren in Den Haag gewoond maar kon nu eindelijk terug. Ze kennen haast iedereen uit de buurt. Haar zoon blijkt echter veel moeite te hebben met het verhuizen van de stad naar dit durp… al zijn vrienden heeft hij moeten achterlaten…  Daarnaast heeft hij een hele geschiedenis van persoonlijke moeiten en hindernissen.  Op school gaat het totaal niet goed, zeg maar gerust heel fout. En als er dan ook nog 5 pubers voor je gek op straat lopen te doen… Je zou van minder agressief worden. Maar moeder belooft hem aan te pakken.. Vervolgens belanden we in een geanimeerd gesprek en ik ontdek dat het echt een stel lieve, leuke, hardwerkende mensen zijn.  Zij hindoestaans, hij katholiek.  Ik vertel dat ik in het onderwijs zit, hier vlakbij werk en dat manlief als dominee maar 1 dag in de week wat te doen heeft 😛 – Dat gegeven is weer direct de aanleiding om het over het parkeerprobleem in de wijk te hebben… over hoe vervelend ze het vind dat buuf 2 hun straal negeert, dat vroeger haar zoon al verboden werd met haar te spelen omdat ze buitenlanders waren … en het idee volgt om een keer een straatfeest te organiseren…  dat doet de sfeer in de buurt misschien goed…

Ondertussen tikt de klok vrolijk 1,5 uur verder en zijn mijn pubers uitbundig en gezellig met 3 andere buurjongens een balletje aan het trappen alsof ze de topspelers van het WK zelve zijn. Het zonnetje schijnt – de lucht was geklaard – een mooi einde van de dag zou je denken…  Ja, tot die buuf 2 naar buiten stuift.  “Rotjongens! Rot op hier! Stelletje aso’s, maak dat je oprot!” 

 

“Oh! Moet je er niet heen?”

“Nee hoor, mijn kids zijn 16 en 14: ik wil eerst even zien hoe ze dit oplossen.”  

Ze schuifelt even zenuwachtig heen en weer. We horen 1 van de jongens (niet de mijne) een brutale sneer geven en zien zoon 1 rustig naar hem toelopen en hem terugduwen tot naast onze schuur, uit het zicht van de kokende dame.  Ik krijg geen kans om trots te zijn dat hij zo rustig en volwassen reageert. “Dat achterlijke gevoetbal van jullie ook! Jullie maken alles kapot met dat gestamp. Rot op hier! Weg met die voetbal. Ga weg!”  

Zoon 1 is weer de volwassene in het geheel – kalm antwoordt hij iets –  al hoor ik niet wat. Maar de club opstandige schooiers wordt door hem ons huis in gedirigeerd. Even is het rustig, lijkt de boel gesust, maar dan komen ze weer ten tonele. Met de basketbal. Alsof er geen vuiltje aan de lucht is gaan ze wederom helemaal op in hun spel en dribbelen naar hartenlust van de ene naar de andere kant van het steegje.  Typisch autist trouwens… zeg dat hij niet mag springen op de bank en hij gaat vrolijk verder op de stoelen …

Ondertussen loopt buuf 2 giga-rood aan en ontsnappen er wolkjes stoom uit  haar oren. Over de bosjes heen geeft ze me een blik die … werkelijk waar … als het kon was ik op langdurige visite bij Lucifer geweest…  “Ze wacht op je.” Hoor ik buuf 1 fluisteren.  “Wat zou het een stunt zijn als ik nu via de andere kant naar huis loop hé”  “Nou, het is een behoorlijk aparte dame, ik weet niet wat er is met haar … “

Daar ga ik dan – ik waag onderweg nog een afleidingsmanoeuvre “He, jongens, wat zeggen jullie van wat lekkers en wat fris bij ons?” De pubers trappen erin. Buuf 2 niet.  Als een tsunami walst haar tirade over me heen.  Mijn psychologische tactiek van  ‘Oh wat vervelend voor je.’ en ‘Wat lastig dat je dat zo ervaart.’  gaat aan haar voorbij.  De vloedgolf van verwijten blijven in stormachtige golven op mijn schouders breken.  De buurjongen van de hoek trekt het niet en geeft haar een grote mond.  In een reflex zet ik mijn strenge juffenstem op, priem mijn vinger zijn kant op, zet hem op zijn nummer dat hij volwassenen zo niet aanspreekt en vertel hem met een knipoog de weg naar mijn koelkast.  De jongens verdwijnen, helaas geldt dat niet voor de stroom van verwijten aan mijn andere zijde.

“Het is toch werkelijk van den zotte dat ze hier in dit steegje moeten spelen?”  en “Bla bla bla” (Sorry er kwam ineens pieptoon waardoor ik niet alles hoorde wat ze zei.)

Anyway, ik schat in dat het geen nut heeft te argumenteren met het feit dat er nergens anders plek is, overal auto’s staan en dat de heertjes eigenlijk heel leuk en sociaal bezig waren, dat ook pubers hun ruimte nodig hebben, al is de bebouwing nog zo krap…  Dus hou ik het bij: “Ik vind het heel vervelend voor je, maar ik deel je mening helaas niet.” Oeps, fout geantwoord “Bla bla bla!” Weer reageer ik heel rustig met  “Tja,lastig, maar ik kijk er toch anders tegenaan.”  Haar ogen knijpen zich dicht, haar stem verlaagt zich dreigend en ze buigt zich met een verwijtende vinger naar me toe “De hele buurt is het met mij eens, wedden? En je kan wel met die asolui daar heulen en lopen smoezelen met die op de hoek maar weet jij wel hoe vreselijk irritant het is om iedere keer dat geluid van die stampende bal te moeten horen?”  

 

Heu? Die lieve hardwerkende buren asolui? Waarom? Omdat ze een kleur hebben? Smoezelen met de buren op de hoek? Bedoelt ze misschien die gezellige afgeslankte beer van een vent die altijd een vriendelijk woord heeft voor iedereen?

Ik moet weg voor ik … wat een … De goddelijke ingeving blijft achterwege terwijl het laatste beetje waardigheid verdampt en het vermogen om christelijk te reageren als sneeuw voor de zon verdwijnt. Ik wil me omdraaien en weglopen maar dan flapt het er toch nog net uit:  “Misschien moet je oordoppen proberen.”

 

 

zucht … dat straatfeest moet maar effe wachten …

 

iphone + tale kanaäns = goede preek

psalm 71Vanmorgen heb ik in de kerk de hele tijd op mijn iphone gezeten. Mogelijk dacht menigeen dat ik weer eens een nieuw verslavend spelletje was begonnen, maar nee, dat was niet het geval. De spreker was niet één van mijn favorieten. En hoewel hij qua inhoud altijd een zeer degelijke preek levert, is zijn sombere insteek en vooral ouder taalgebruik (aka tale Kanaäns) in mijn geval behoorlijk afleidend. Zoon 1 omschreef het voor de preek alsvolgt: “Oh nee, is dat die kerel die voorleest uit die hele oude vertaling en dan in die taal verder praat?”  Euh, ja, dat is die man.

Bij zin 2 – na het voorlezen van een behoorlijk ‘boeiend’ stuk uit Jeremia – fluisterde zoon 2 dat hij al was afgehaakt. Vergeef me mijn heidense kinderen, ze moeten het met mij als voorbeeld doen.

Dus, om te voorkomen dat ik de hele tijd afgeleid zou worden door de wat ouder wordende woordenschat en het puberale geschuifel en gefluister aan mijn rechterzijde, wilde ik ‘meeschrijven’. Pen en papier is zó 2013 dus sprong mijn iphone zomaar – geheel uit het niets vanuit mijn tas recht in mijn typegrage vingers.

 

Het bijbelgedeelte was al voorgelezen. Nu ben ik de laatste tijd wel aardig ‘fan’ van Jeremia vanwege zijn uitbundige klaagpartijen (iets wat bij God dus ook welkom is). Maar, tja, het gedeelte – in eerste instantie zomaar uit de context geplukt- was kaal, emotieloos, feitelijk en tja … nou niet bepaald tot mijn hart sprekend. (Jeremia 52:1-12 en 31-34)

De uitleg die volgde was wel sterk.  Echt, ik kon het alleen maar volgen omdat ik meetikte op het mini-toetsenbordje in mijn verwondde handen (heb geklust deze week). Dus hemel zij dank voor de gadgets van deze tijd.

Het boek Jeremia, en dat vooral het laatste hoofdstuk is inderdaad heel emotieloos en feitelijk. Het was de bedoeling ook niet om in dit boek te vertellen over hoe erg e.e.a was, hoeveel leed de mensen moesten ondergaan, hoeveel verdriet het deed dat … Die emoties: het huilen, het uitschreeuwen van onbegrip, het jammerlijk weeklagen, het uiten van dat wat hij en het volk diep van binnen voelde beschreef Jeremia al in het boek klaagliederen. Er was dus absoluut wél tijd en ruimte om al die negatieve gedachten en al die pijn, om dat te uiten naar God. Alleen niet in hetzelfde boek. In het boek Jeremia wil de schrijver duidelijk maken wat de feiten waren om zo te laten zien wat er werkelijk gebeurde: wat de oorzaken en het gevolg was van eea., hoe het verleden tot het heden had geleid en welk toekomstperspectief dit met zich mee bracht. Overzicht. Het boek Jeremia gaat om overzicht.

 

Is dat niet wat wij als mensen soms het meest nodig hebben wanneer we in het diepst van onze pijn zitten? Dat er én tijd en ruimte is om onze emoties te uiten maar dat er ondertussen ook feitelijk, alles op een rij gezet wordt zodat we overzicht hebben in dat wat gebeurde, hoe we tot de situatie waar we in zitten kwamen en dat we weer perspectief op de toekomst krijgen?

 

Voorafgaand aan de preek werd een stukje uit Psalm 71 voorgelezen. Jammer genoeg alleen maar het ‘leuke’ gedeelte. In deze Psalm is iemand aan het woord die zijn leven lang op God vertrouwde al ging dat niet zonder slag of stoot: Hij was in handen gevallen van wrede overheersende mannen (v4), er werd over hem geroddeld en tegen hem gespannen (v10), hij zat in levensbedreigende situaties (v11)… Hij voelde God echt niet altijd even dichtbij., hij smeekt God zelfs dat Hij niet te ver weg moest zijn, of dat God hem alsjeblieft te hulp zou komen – maw hij ervaarde geen hulp – (v11-12). Hij bidt niet om kracht zodat hij zijn vijanden kan ‘vergeven’ (oo- wat een slecht gristen – owja – het was waarschijnlijk ‘gewoon’ een Jood). Hij uit zelfs de hoop dat God zijn tegenstanders te schande zal doen staan (v13) …  Maar zodra de psalmist zijn grieven heeft geuit kan hij weer de feiten op een rij zetten. Door de feiten ziet hij weer de rode draad in zijn leven: vertrouwen in en op God.  Het is de combi van zowel de emoties als de feiten die maakt dat hij weer zicht heeft op de toekomst. Een toekomst waarin zowel emotie als hoop een plekje krijgt:

 

Mijn tong zal heel de dag van uw gerechtigheid spreken: wie mijn ongeluk zoekt, zal te schande staan. (Psalm 71:24)

 

Dit is precies de boodschap die Jeremia mij vandaag gaf – middels een door oud taalgebruik doorspekte preek.

 

(Jammer genoeg kunnen we die tekst vanavond niet zomaar op ons voetbalteam plakken :B)

 

Werkloosheid in de bijbel

loesje werkloosIn de klas hebben we het nu over de parabel van de werkers in de wijngaard. Voor verstokte christenen een overbekend verhaal.

Jezus vertelt dit verhaal naar aanleiding van de vraag hoe je in de hemel komt. Hij begint met het standaard Joodse riedeltje dat je God moet liefhebben enz enz. Maar wanneer de rijke jongeman aangeeft dat hij al die Joodse regeltjes al zowat zijn hele leven volgt geeft Jezus hem het advies om al zijn bezittingen te verkopen en hem te volgen.

Al je bezittingen … zou jij je huis, je auto, je tv, je bed, je voorraadkast, ALLES verkopen om Hem te volgen? De jongeman kan het in ieder geval niet. Beteuterd druipt hij af. De discipelen zijn hevig ontsteld en vragen zich hardop af of er nog wel iemand is die dan wel gered kan worden…  Maar Jezus maakt het ze glashelder: bij God is alles mogelijk, mits je Hem maar volgt.

 

Zou jij in staat zijn, nu, vandaag, om heel je hebben en houden te verpatsen? Hoe vast zit je aan je spullen? Eigenlijk is het geen eerlijke vraag. Tussen de cultuur van toen en nu heerst een mega-grote kloof. Destijds was het vrij ‘normaal’ om – wanneer een rabbi je ‘wilde’- alles achter te laten om bij hem in de leer te gaan. Het was bijzonder, iets wat maar weinig mensen was weggelegd omdat je bij de slimste slimmeriken moest horen die de heilige boeken door en door moest kennen … pas dan had je ooit, misschien een kans dat een rabbi je goed genoeg vond dat je hem mocht volgen. Wanneer je een rabbi volgde, deed je dat soms jarenlang en gedroeg je je zoals hem, je deed wat hij deed, negeerde wat hij negeerde, leerde wat hij leerde. Copy cat. Leren en groeien door te volgen. Anyway, als je die kans kreeg, deed je dat. Dat deze jongen dit bewust niet wil zegt dus iets over zijn leerbaarheid, over de waarde die hij hecht aan het ‘gemakkelijke’ leventje. De ‘eer’ was ondergeschikt aan zijn rijkdom. Hij was niet bereid om alles los te laten en te leren leven als Jezus.

 

Het volgen van een rabbi was dus sowieso voor bar weinig mensen weggelegd. Hoe kan Jezus dan stellen dat dit een voorwaarde is om in het koninkrijk te komen? Logisch dat de discipelen zowat half in paniek raken… Bij God is alles mogelijk, mits je Hem maar volgt. Hoe dat dan precies werkt legt Jezus uit aan de hand van het verhaal van de werkers in de wijngaard.

Samengevat: er is een wijnboer wiens druiven dringend geoogst moeten worden. Zoals gebruikelijk gaat hij naar het arbeidsbureau van die tijd – de markt- om net als andere werkgevers arbeiders in te huren. In die tijd had je vooral dagloners. Mensen die brood op de plank wilden gingen ’s ochtends vroeg naar de markt en hoopten erop dat iemand een baantje voor ze had. Aan het eind van de dag ontvingen ze dan het afgesproken loon om de volgende ochtend hetzelfde ritueel weer te ondergaan. Er was geen sociale zekerheid, geen financieel vangnet, het was een gure en onzekere tijd voor veel werkzoekenden. Enfin, de wijnboer huurt die ochtend een stel kerels in, het aantal wat hij denkt nodig te hebben en spreek een behoorlijk loon met ze af. Echter, na een paar uur ziet hij dat hij toch werknemers tekort heeft en hij haast zich weer naar de markt in de hoop dat er nog mensen zijn… En ja er staan er nog genoeg. Allemaal lui die niet zijn uitgekozen door andere werkgevers en al bijna de hoop op een avondmaaltijd hadden opgegeven.  Weer een paar uur later heeft de wijnboer door dat hij er nog steeds te weinig heeft… en weer gaat hij naar de markt. Het is echt het ‘afval’ wat achterblijft natuurlijk, want de sterke, bekwame arbeiders zijn er door anderen al uitgeplukt. Zo gaat dit een aantal keer. Iedere keer weer kiest de wijnboer weer nieuwe mensen… En met allemaal spreekt hij telkens hetzelfde dagloon af.

Aan het eind van de dag, wanneer hij iedereen uitbetaalt zijn de eerste arbeiders pissed. Ze krijgen ‘maar’ evenveel als die zwakke, zieke en misselijke ouwelui die halverwege of zelfs aan het eind van de dag pas werden ingezet. EVENVEEL! Belachelijk vinden ze het. Maar de wijnboer houdt voet bij stuk: “Ik had dit bedrag met je afgesproken – dit is wat je krijgt – ik doe met MIJN geld wat IK wil.”

 

De meeste leerlingen zijn het met de eerste arbeiders eens. Wie meer werkt moet ook meer krijgen. Maar wanneer ik ze wijs op hun oude opa’s en oma’s, de zieken of gehandicapten, op langdurig werklozen … niemand wil dat wie dan ook sterft van de honger. Voor sommige mensen is een uitkering noodzakelijk om te kunnen leven. .. Natuurlijk kan er stevig misbruik van gemaakt worden, maar in het verhaal las je alleen maar over mensen die wel wilden werken maar de kans niet kregen. Voor hen leek het – naarmate de dag vorderde- steeds onmogelijker om geld in het laatje te krijgen. Misschien konden ze fysiek niet eens de hele dag werken en heeft de wijnboer dat gezien en ze daarom pas later aangenomen… Dan is hij eigenlijk wel heel vrijgevig … Als alle werkgevers zich als deze wijnboer zouden gedragen, dan zouden er in ieder geval veel minder werklozen zijn.

 

Wat Jezus met dit verhaal wil zeggen: bij God is alles mogelijk. Daar waar mensen niet meer kunnen, begint God. Wanneer je hem wel wil volgen, dan tilt God je over je kunnen, over je mogelijkheden, heen. Waar jij onbekwaam bent, geeft God je alsnog kansen. Hij laat je uitblinken op je eigen unieke wijze.  Wanneer jij iets slechts deels kan, vraag God je niet om het geheel. … Als je maar wil volgen.

 

De vraag is dus … wil je wel?

 

 

zucht – onderwijs – wat is van belang?

leraarEr zo één collega die me altijd belachelijk maakt. Mij of mijn vak, dat is hem om het even. Elke keer weer heeft hij wel een denigrerende opmerking. “Ach, het is godsdienst maar.” “Tja, wat moet je met zo een vak.” “Alsof jouw vak van betekenis is.” “Nee, jij stelt veel voor.”  … Hij weet het iedere keer zo te brengen dat het zogenaamd grappig is en als je er wat van zegt heb je geen humor.

Laatst maakte hij weer een brute opmerking – zo bruut dat de enige collega die het hoorde zich verslikte, de wenkbrauwen omhoog trok, “Sooooo” riep, het hoofd iets knikte en me een veel betekenende blik vol medeleven gaf. Á la minute diende ik hem met een poeslief lachje van repliek “Tja en dit is waarom ze jouw contract niet verlengen en het mijne wel.” BAM – Ik wachtte zijn reactie niet af, draaide me om en liep naar mijn lokaal. Achter me hoorde ik de meelevende collega in de lach schieten maar verder bleef het opvallend stil. Mijn vak zo inferieur behandelen… tsss.

 

Soms …

Vanmorgen extra vroeg begonnen om met mn sectiecollega alvast de nodige voorbereidingen voor het volgende jaar te inventariseren. Eindelijk heb ik een collega die net zo enthousiast en vooruitstrevend over het vak denkt. Wilde ideeën als een kloosterweekend, reli-bootcamp en christo-kunstproject passeerden de revue. Natuurlijk moet de directie ook nog zijn zegje doen maar sommige ideetjes zijn best haalbaar, betaalbaar, vakoverstijgend, leuk én leerzaam.  Zo aan het eind van het schooljaar – uitgeblust als een docent dan is – werden we steeds enthousiaster over het komende seizoen.

Mijn enthousiasme werd echter snel de grond in geboord toen ik van de ene naar de andere locatie pendelde. 5 uur lang kreeg ik het ene na het andere probleem over me heen: een dikke mail van ouders (het ging niet over mij maar ik kon er alsnog niets mee), leerlingen die me in de auto al aan het whappen waren wanneer ik tijd had voor ze, een klas die in grootse ontsteltenis mij het allerergste falen van een veel te lieve collega presenteert als een storm in een glas water, een hysterisch huilende dame omdat haar verkering het heeft uitgemaakt, een groep luidruchtig roddelende leerlingen over die dame, een andere leerlinge die er voor de tweede keer uitgestuurd was – natuurlijk volkomen onterecht- en furieus en gefrustreerd haar gelijk bij mij probeerde te halen, de veel te lieve collega die met tranen bij me kwam…

Als ouders bij me in de klas hadden gezeten had mijn vak ze kunnen leren dat veroordeling meestal niet op zijn plek is. Maarja dat ‘kan’ niet en dus maar een überkorte reactie geschreven in de hoop dat hun kind beseft dat ik naar die lessen verwijs. Dat die ene jongen zich prettig genoeg voelde om mij te whappen en om een gesprek vroeg komt niet in het minst door hoe mijn vak je aan het denken kan zetten. We hebben er rustig over gepraat, en ik kon hem verwijzen naar de les over inzicht in jezelf en groepsprocessen en aan het eind van de middagpauze kon hij ietsie wijzer weer verder. De hysterische klas gaf ik in de pauze erna op zijn flikker en verwees ik naar de lessen over respect, groepsdruk en intrinsieke motivatie. Het was niet wat ze hadden verwacht maar ze gaven me wel schoorvoetend gelijk. De gefrustreerde, huilende leerlinge heb ik getroost, gewezen op eigenwaarde en op het ‘geloven in jezelf’. De roddelaars hield ik een spiegel voor en dropen min of meer beschaamd af en voor de veel te lieve collega stapte ik een half uur uit de klas om even naar haar verhaal te luisteren. Met een half oog de orde achter de deur in de gaten houdend probeerde ik haar te bemoedigen en te vertellen hoe ik het heb aangepakt.  Na mijn laatste les nog een uur met een leerling zitten praten die haar verhaal kwijt moest en ook haar weer gewezen op de lessen over kernkwaliteiten, valkuilen en uitdagingen.

Tussendoor had ik natuurlijk ook nog les, met dyslectische leerlingen, adhd-ers, PDD-ers, Aspergers en natuurlijk ook heel veel hormonale pubers. Cijfers dienden gecheckt, vragen beantwoord, orde houdend, hoofdstukken afgerond, planning voor de toetsweek uitdelend, klassenuitje geregeld, sectie-etentje gepland … en ik werk op donderdag in principe maar een halve dag…

 

Bekaf, gesloopt en met een kloppend hoofd kwam ik thuis. Als er nu nog iemand is die durft te beweren dat mijn vak niet van belang is …

 

 

bron foto

 

Omhoog ↑